Kleine Klapekster 21 · 15 · 28

Broedt van Polen en Italië (ook plaatselijk in Zuid-Frankrijk) oost tot in Kazakhstan en Noord-Iran; overwintert in zuidelijk Afrika.

Bijna de helft van de gevallen tot 2001 (16) dateerde van 1967-78. Sinds 1979 is ondanks de toename van het aantal waarnemers een lichte afname zichtbaar die kan samenhangen met het verdwijnen van de soort als regelmatige broedvogel in het westen van zijn verspreidingsgebied, zoals in Duitsland, (vrijwel geheel) Frankrijk, Oostenrijk, Slowakije en Tsjechië (Lefranc 1995). Het laatste broedgeval voor België was in 1930 in Hainaut (Giervalk 21: 124, 1931). De meeste Nederlandse gevallen dateerden van het voorjaar, tussen 5 mei en 18 juni. Een geval van 16 november 1991 was extreem laat. De langst-blijvende vogel verbleef meer dan drie maanden, van 24 mei tot 27 augustus 1977; de op één na langstblijvende was drie weken aanwezig, in augustus-september 1968. Meer dan een derde van de gevallen was afkomstig van de Waddeneilanden. In 2001-15 werden 15 gevallen aanvaard, alle van de perioden tussen 13 mei en 11 juni en tussen 30 augustus en 28 oktober.

Zeldzame vogels van Nederland [2001]; ABvdBerg [2016]